Wie? IK?


22 oktober 2024


(English below)

Wie? IK?

Wie? Ik?

Ik knik naar de jongen op afstand. Ja, ik bedoel jou. Ik maak de Ugandese handbeweging om hem duidelijk te maken dat hij naar mij toe mag (moet) komen.

Hij kijkt nog even om zich heen, word ik bedoeld?

Ik knik nog eens en wijs naar hem. Dan komt hij op mij aflopen.

Ik geef hem een hand. ‘Hallo, ik ben Wilma, je stond daar bij de boom naar mij te kijken. Ik dacht, misschien wil hij wel even kletsen.’

Hij geeft mij een hand: ’Dirk.’

‘Welkom.’

Ik kijk naar zijn gezicht. Oei, het staat op ontploffen, boos.

Ik beschrijf wat ik zie en check met hem of het klopt. Hij knikt.

Meteen leg ik de vloerankers op de grond. ‘Welk figuur spreekt jou aan?’

Hij wijst direct naar de hartopener. ‘Voel je je op dit moment zo of zou je je zo willen voelen?’

Hij vertelt dat hij zich zo zou willen voelen, maar hij voelt het nu niet.

‘Hoe voel je je dan?’ vraag ik.

Hij wijst meteen naar de graver. ‘Hmmm, je voelt je de graver. Wil je er wat over vertellen?’

Dan komt hij los.

Hij is beschuldigd van het stelen van geld door een jongen van de school. ‘En ik heb het echt niet gedaan.’

Het maakt hem boos, heel boos en niemand is er om hem te helpen. Hij vertelt dat hij de boosheid binnenhoudt. ‘En toch zag ik het,’ zeg ik met een glimlach. Hiermee wil ik duidelijk maken dat boosheid eruit gekomen is, niet met agressie maar met een vreselijk boos gezicht. En mogelijk kan hij zomaar ontploffen tegen iemand anders die niet te reden is van zijn boosheid. Hij knikt.

‘Zou je uit de kuil van boosheid willen komen?’ vraag ik.

‘NEE!’ is het antwoord.

‘Mag ik even in je kuil van boosheid komen zitten?’

Hij kijkt me aan en knikt. We praten over de boosheid.

De jongen waar het om gaat is niet op school die dag. De dag erna is een nationale vrije dag en donderdag ben ik niet op deze school. We hebben hulp nodig. Ik vraag of er een leerkracht is die hij vertrouwt.

‘Nee,’ zegt hij. Het blijkt dat hij nog maar kort op deze school zit. De verbinding met klasgenoten en leerkrachten is nog niet zo sterk.

Toch vraag ik een leerkracht om erbij te komen. Ik praat hem even bij wat er is gebeurd en of hij wil helpen op een nieuwe manier. Hij wil dat doen.

Dirk deelt zijn verhaal en ik stel een manier voor om het donderdag aan te gaan pakken. Beiden gaan ermee akkoord. Dirk lijkt opgelucht en ik ga het proces opvolgen.


Who? Me?

I nod to the boy at a distance. Yes, I mean you. I make the Ugandan hand gesture to make it clear to him that he can (must) come to me.

He looks around for a moment, do I mean me?

I nod again and point to him. Then he walks towards me.

I shake his hand. ‘Hello, I’m Wilma, you were standing there by the tree looking at me. I thought, maybe he wants to chat for a while.’

He shakes my hand: ‘Dirk.’

‘Welcome.’

I look at his face. Ouch, it’s about to explode, angry.

I describe what I see and check with him if it’s correct. He nods.

I immediately put the floor anchors on the ground. ‘Which figure appeals to you?’

He points directly to the heart opener. ‘Do you feel like this right now or would you like to feel like this?’

He says that he would like to feel like this, but he doesn’t feel it right now.

‘How do you feel then?’ I ask.

He immediately points to the digger. ‘Hmmm, you feel like the digger. Do you want to tell us something about it?’

Then he starts talking.

He has been accused of stealing money by a boy from school. ‘And I really didn’t do it.’

It makes him angry, very angry and no one is there to help him. He says that he is holding the anger inside. ‘And yet I saw it,’ I say with a smile. With this I want to make it clear that anger has come out, not with aggression but with a terribly angry face. And he might just explode at someone else who cannot be reasoned with his anger. He nods.

‘Would you like to get out of the pit of anger?’ I ask.

‘NO!’ is the answer. ‘Can I sit in your pit of anger for a moment?’

He looks at me and nods. We talk about the anger.

The boy in question is not at school that day. The day after is a national holiday and I am not at this school on Thursday. We need help. I ask if there is a teacher he trusts.

‘No,’ he says. It turns out that he has only been at this school for a short time. The connection with classmates and teachers is not that strong yet.

Nevertheless, I ask a teacher to join me. I briefly tell him what happened and whether he wants to help in a new way. He agrees to do that.

Dirk shares his story and I suggest a way to tackle it on Thursday. They both agree. Dirk seems relieved and I follow up on the process.